Op 1 januari 2021 waren er 32 duizend Nederlanders in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zonder vaste verblijfplaats die sliepen op straat, in de laagdrempelige opvang of op niet-structurele basis bij familie of vrienden. Begin 2018 telde Nederland nog ruim 39 duizend daklozen. Begin 2009 – het eerste jaar waarin het CBS cijfers over het aantal daklozen gepubliceerde – waren dat er bijna 18 duizend. Daklozen van 65 jaar of ouder zijn buiten beschouwing gelaten, omdat zij niet voorkomen in één van de bronnen waarop het CBS deze cijfers baseert.
Daklozen vaak man en ingeschreven in vier grote steden
Op 1 januari 2021 was 80 procent van de daklozen man, en 37 procent verbleef in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Utrecht. Van alle Nederlanders tussen 18 en 65 jaar was de helft man en woonde ongeveer 16 procent in een van deze vier steden.
Kleiner deel van dakloze mensen tussen 18 en 27 jaar
Van het totaal aantal daklozen was 18 procent op 1 januari 2021 in de leeftijd van 18 tot 27 jaar. Begin 2020 was dat 23 procent, op 1 januari 2016 nog 35 procent. Het aandeel 27- tot 50-jarige daklozen is toegenomen van 49 procent (2016) tot 62 procent (2021). Het percentage dakloze mensen tussen 50 en 65 jaar is eveneens licht gestegen.
6 op de 10 jonge daklozen hebben niet-westerse migratieachtergrond
Onder 18- tot 27-jarige daklozen had 58 procent op 1 januari 2021 een niet-westerse migratieachtergrond. In de totale bevolking van deze leeftijd is dit aandeel 19 procent. Ook onder 27- tot 50-jarigen hebben daklozen (52 procent) vaker dan alle Nederlanders in diezelfde leeftijdsgroep (18 procent) een niet-westerse achtergrond.
Van alle Nederlanders tussen 50 en 65 jaar heeft 10 procent een westerse en 10 procent een niet-westerse migratieachtergrond. Onder de daklozen zijn ook in deze leeftijdsgroep zowel de westerse (17 procent) als niet-westerse migranten (35 procent) oververtegenwoordigd.