- Leden van onderdrukte Baloetsj-minderheid in Pakistan kamperen al wekenlang in Islamabad na protestmars doorheen het hele land
- Ze klagen groot aantal ontvoeringen en buitengerechtelijke executies van Baloetsj-mannen aan
- Pakistaanse overheid beschouwt hen als terroristen en heeft geen oor naar hun eisen
-Rome- Bijna vierhonderd leden van de Pakistaanse minderheid, de Baloetsj, kamperen al weken in de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. Ze protesteren tegen de ontvoeringen en buitengerechtelijke executies waar hun volk mee te maken krijgt.
“Wij zijn de moeders, dochters en zussen van de vermiste en vermoorde Baloetsjen. Wij zijn met duizenden.” Mahrang Baloch, een 28-jarige arts uit de Pakistaanse provincie Baloetsjistan, windt er geen doekjes om als ze zichzelf en de rest van de groep voorstelt.
“We willen dat er een einde komt aan de ontvoeringen en buitengerechtelijke executies”, zegt ze via de telefoon. “We eisen ook de ontmanteling van privémilities.”
Baloch en haar medestanders arriveerden na een mars die afgelopen november begon in Baloetsjistan, een regio in het zuidoosten van het land die grenst aan Afghanistan en Iran. Het is de grootste en dunst bevolkte provincie van Pakistan, met de hoogste percentages analfabetisme en kindersterfte. Het is ook de provincie die het meest te lijden heeft onder geweld.
Moord
Mahrang Baloch vertelt over de aanleiding van de protesten: de moord op een jonge Baloetsj-man afgelopen november terwijl hij in hechtenis was. Na een twee weken durende sit-in besloot de groep om het protest uit te breiden en een mars te houden naar de Pakistaanse hoofdstad.
Gekleed in kleurrijke traditionele klederdracht en met portretten van hun vermiste familieleden, kregen ze onderweg lof en steun van tienduizenden mensen. Uiteindelijk werd de mars op 20 december geblokkeerd voor de poorten van de Pakistaanse hoofdstad.
Een politiekordon blokkeerde de toegang tot de stad, maar de demonstranten weigerden het op te geven, dus de veiligheidstroepen reageerden met wapenstokken, waterstralen en honderden arrestaties.
Veel vrouwen werden in bussen gesleurd die hen terugbrachten naar Quetta, de provinciehoofdstad van Baloetsjistan – 900 kilometer ten zuidwesten van Islamabad. De rest zette een protestkamp op voor de National Press Club, in het centrum van Islamabad.
Na enkele uren in een politiecel, werd Mahrang Baloch vrijgelaten. “We zijn erger gewoon”, reageert ze. “We hebben de verminkte lichamen van onze geliefden in onze armen gehouden.”
Ze beweert dat ze “mentaal voorbereid” is op de mogelijkheid dat ze zelf op de lange lijst van vermiste personen komt te staan. “We hebben een punt bereikt waarop noch ontvoeringen noch moorden ons kunnen stoppen.” Lees verder onder de afbeelding>
Verminkt in een greppel
Baloetsjistan is het “land van de Baloetsj”, een volk van 15 tot 20 miljoen mensen met een eigen taal en cultuur. Maar het is verdeeld door de landsgrenzen van Iran, Afghanistan en Pakistan. Na de Britse terugtrekking uit India werd in 1947 een eigen staat uitgeroepen, nog voor Pakistan dat deed. Maar zeven maanden later werd Baloetsjistan met geweld geannexeerd door Islamabad.
Sindsdien is er veel geweld geweest. In november 2021 riep Amnesty International Islamabad in een rapport op om “een einde te maken aan het beleid van gedwongen verdwijningen en geheime en willekeurige detenties”. En in een rapport begin vorig jaar beschuldigde ook Human Rights Watch de Pakistaanse veiligheidstroepen van “ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder willekeurige arrestaties en buitengerechtelijke executies.”
Volgens de lokale mensenrechtenorganisatie Voice for Baloch Missing Persons (VBMP) is er sprake van meer dan zevenduizend vermisten in de voorbije twintig jaar.
Mahrang Baloch zelf werd voor het eerst gearresteerd toen ze dertien jaar oud was, omdat ze protesteerde tegen de verdwijning van haar vader. Hij werd voor het eerst meegenomen in 2006 in Quetta maar werd later vrijgelaten. Drie jaar later werd hij echter opnieuw ontvoerd. Zijn lichaam werd in 2011 verminkt teruggevonden in een greppel.
De volgende op de lijst was haar broer Nasir, die in 2018 werd ontvoerd. “Dat was een keerpunt voor mij. Het was duidelijk dat niemand veilig was, dat het iedereen kon overkomen”, herinnert de activiste zich.
De uitgesproken vrouw lanceerde de protestmars op de hoofdstad. Meer op de achtergrond werkt Saeeda Baloch, die werkt voor een ngo die ze liever niet noemt. De 45-jarige vrouw zet zich in om fondsen te werven om de deelnemers voedsel en onderdak te bieden. Ook zij heeft haar redenen.
“Mijn man werd in 2011 doodgeschoten toen hij bezig was met het verzamelen van informatie over de verdwenen en vermoorde mensen”, vertelt ze telefonisch vanuit Quetta. “Zijn broer en mijn neef zijn bovendien vermist sinds 2021.”
Ze zegt dat het initiatief zeer succesvol is “ondanks het geweld waarmee ze in Islamabad te maken kregen”.
“Vrouwen zijn de straat opgegaan, velen van hen brengen nachten door met hun baby’s bij temperaturen onder het vriespunt. Ik kan geen sprekender beeld bedenken van de vastberadenheid van onze mensen.”
Solidariteit
Het is niet de eerste keer dat de Baloetsj naar de hoofdstad van Pakistan marcheerden om te protesteren tegen de ontvoeringen. Ook in oktober 2013 ontstond er een spontane protestmars van Quetta naar Islamabad.
De mars werd geleid door een 72-jarige man die bekend stond als Mama Qadeer. Het lichaam van zijn zoon werd teruggevonden op 800 kilometer van Quetta, waar hij was ontvoerd. Hij had twee schotwonden in de borst en één in het hoofd, brandwonden van sigaretten op zijn rug, een gebroken hand en martelwonden over zijn hele lichaam.
De cijfers van de zogenaamde “Grote Mars voor de Verdwenenen” waren even indrukwekkend als angstaanjagend: 2800 kilometer in 106 dagen, en in die periode werden er 103 nieuwe ongeïdentificeerde lichamen gevonden in drie massagraven.
“Wat beide protesten van elkaar onderscheidt, is de grote deelname en leiding van vrouwen aan de laatste”, vertelt Kiyya Baloch, een in Noorwegen gevestigde journalist en analist van de Baloetsj-kwestie.
“Deze laatste mars is al een beweging op zich geworden. De demonstranten hebben niet alleen steun in Baloetsjistan vergaard. Ook de Baloetsj die in de provincie Punjab wonen, hebben zich voor het eerst gemobiliseerd.”
Maar de Pakistaanse overheid blijft doof voor de eisen van de demonstranten.
In een televisieoptreden in januari noemde de Pakistaanse premier Anwar-ul-Haq Kakar de demonstranten “familieleden van terroristen.”
“Iedereen die het protest steunt of erover schrijft, moet zich bij de guerrilla aansluiten”, liet hij optekenen.
Vijanden van de mensheid
Makah Marri, tachtig jaar oud, zet voor het eerst in haar leven voet in de Pakistaanse hoofdstad. Ze spreekt niet eens Urdu, de officiële landstaal, maar ze is een bekend gezicht bij de demonstranten.
Ze mist haar zoon, Shahnawaz Marri. Ze heeft niets meer van hem gehoord sinds hij in 2012 werd meegenomen. “Wat de familieleden van de vermisten te verduren hebben, is een dagelijkse mentale marteling”, zegt Marri via de telefoon vanuit Islamabad.
Beelden van de oude vrouw, die de foto van haar zoon boven haar hoofd tilt, of door medestanders op de grond wordt behandeld nadat ze is flauwgevallen, zijn viraal gegaan op sociale media. Daarom wil ze nu met de pers spreken om “aandacht en steun” voor hun zaak te vragen aan de rest van de wereld.
De “vijanden van de mensheid” hebben niet alleen haar zoon afgenomen, legt ze uit, maar ook de vader van haar kleinkinderen.
Auteur: Karlos Zurutuza