-Heerlen-Het CBS vierde dit jaar zijn 125-jarig bestaan. Om deze periode goed in beeld te brengen maakte het statistiekbureau vijf historische tijdlijnen: over de bevolkingstellingen, kerkelijke gezindte, stakingen, sociale zekerheid en primair onderwijs. Daar komt vandaag nog een zesde tijdlijn bij, die de ontwikkelingen schetst van het energieverbruik in ons land: vanaf het turfsteken tot en met de windmolenparken in zee.
Turfwinning
Het gebruik van turf als brandstof wordt al in de Romeinse tijd vermeld. Turfwinning kwam in Nederland echter pas op grote schaal op gang toen in de middeleeuwen het hout te schaars werd om de groeiende bevolking van brandstof te voorzien. Turf werd een belangrijke brandstof voor zowel huishoudens als de nijverheid. Men verhitte er ovens en brouwerijen mee. Voornamelijk in Groningen en Drenthe waren veel veengebieden te vinden waar turf kon worden gewonnen, maar ook langs de kust trof je ze aan. Hoe dat turf steken in zijn werk ging? De dikke veenlaag van afgestorven plantenmateriaal baggerde men op en legde men te drogen op zogeheten legakkers.
Water- en windmolens
In de middeleeuwen kwamen ook watermolens in beeld voor de energievoorziening, later gevolgd door windmolens. Hierbij werden waterkracht en windenergie gebruikt om industriële producten te maken. Ook turf werd hiervoor gebruikt. In de Gouden Eeuw was turf ook een belangrijke energiebron en leverde daarmee een grote bijdrage aan de economische ontwikkeling van ons land. Bij het CBS zijn over turfwinning in die periode weinig gegevens bekend en ook niet voor welke toepassingen het is gebruikt. Daardoor is niet precies bekend hoe belangrijk turf was ten opzichte van wind- en waterkracht.
Gebruik van steenkool
Eeuwenlang is turf de ‘energiedrager’ bij uitstek. In de 19e eeuw gaat deze vooraanstaande positie echter verloren. Turf als brandstof verliest het van steenkool. Deze fossiele brandstof is in grote hoeveelheden te delven en goedkoper te produceren. Steenkool is bovendien de brandstof voor de industrialisatie: stoommachines draaien erop en treinen komen er door in beweging. Door de toenemende industrialisatie steeg rond 1850 de vraag naar steenkool sterk. In Zuid-Limburg produceerden al een aantal mijnen steenkool. Begin 1900 werd dit aantal flink uitgebreid. Een bekende mijn is de Oranje-Nassau 1 in Heerlen, die actief werd in 1899. Dat was ook het jaar waarin het CBS werd opgericht.
Sluiting van alle steenkoolmijnen
Na de Tweede Wereldoorlog waren de Zuid-Limburgse mijnen van groot belang voor de wederopbouw van Nederland. Veel huizen werden in Nederland in de jaren vijftig met kolenkachels verwarmd. De kolen werden in zakken aangevoerd en in kolenhokken- en kelders gestort, waaruit ze in een kolenkit werden geschept om te worden gebruikt. In de jaren zestig werden de mijnen echter steeds onrendabeler, vooral door goedkopere importkolen uit de Verenigde Staten. Onder het kabinet Cals werd dan ook in 1965 de sluiting van alle Nederlandse steenkoolmijnen aangekondigd. In 1974 sloot de Oranje Nassau mijn 1 als laatste. In de nasleep van de mijnsluiting verhuisde het CBS vanuit Den Haag voor een deel naar Heerlen. De huidige vestiging van het CBS in Heerlen staat precies bovenop een van de mijnschachten van de Oranje Nassau.
Ontdekking van het aardgas
De mijnsluitingen werden ook ingegeven door andere ontwikkelingen. Zo werd op 29 mei 1959 in de buurt van Slochteren het eerste Groningse gas ontdekt. Deze vondst leidde tot het besluit om geheel Nederland aan te sluiten op het aardgas. Belangrijke reden voor de gezinnen om op aardgas over te gaan was dat verwarmen met steenkool erg bewerkelijk was. Men moest in de gaten houden of er voldoende kolen op het vuur lagen en de as moest worden opgeruimd. Bij het aansteken van het vuur had men soms ook last van rook in de kamer. Verder werden kolen na verloop van tijd duurder in verbruik dan gas.