Grootste kans op hoge opleiding bij 3 kinderen
Kinderen uit kleinere gezinnen hebben gemiddeld een hoger opleidingsniveau dan kinderen uit grotere gezinnen. In gezinnen met 3 kinderen is de kans het grootst dat de kinderen (gemiddeld) een hoge opleiding krijgen. In gezinnen met 6 of meer kinderen is de kans op het afronden van een hoge opleiding gemiddeld het kleinst. In gezinnen met 3 kinderen heeft 43 procent een hoog opleidingsniveau, in de grootste gezinnen (met 6 of meer kinderen) is dat 27 procent. In gezinnen met één kind is 37 procent hoogopgeleid. Enig-kinderen bereiken gemiddeld minder vaak een hoog opleidingsniveau dan kinderen die deel uitmaken van een gezin met 2, 3 of 4 kinderen. De data staan het niet toe dit direct te meten.
Oudste kind uit gezin met 3 kinderen vaakst hoogst opgeleid
De oudste kinderen in een gezin hebben het vaakst een hoge opleiding. Van de eerste kinderen uit gezinnen met minstens 2 kinderen heeft 43,6 procent een hoge opleiding. Derde kinderen doen het iets minder goed dan tweede kinderen: 38,9 procent versus 39,8 procent heeft een hoge opleiding. Bij vierde, vijfde en zesde kinderen zijn de kansen op een hoge opleiding een stuk minder groot.
In termen van kansen op een hoge opleiding (hbo of wo) komen de oudste kinderen uit een gezin van drie kinderen net boven alle andere kinderen uit. Van hen heeft 46 procent de kans op een diploma hoger onderwijs. Daarna volgen de oudste kinderen uit gezinnen met 4 en 2 kinderen. Later geborenen in grote gezinnen (5 of meer kinderen) hebben gemiddeld de laagste kans op een hbo/wo-diploma.
Benadrukt moet worden dat de gevonden samenhangen niet causaal zijn en de verschillen niet zeer groot. Niet alle oudste kinderen binnen gezinnen met meer kinderen zijn het hoogst opgeleid en niet alle kinderen uit relatief grote gezinnen zijn laag opgeleid. Dat eerstgeborenen gemiddeld iets hoger uitkomen qua opleiding hangt mogelijk samen met hun bijzondere rol of positie binnen gezinnen. Ze hebben net wat langer dan tweede of latere kinderen de ongedeelde aandacht van de ouders. En ze kunnen bijvoorbeeld helpen bij de opvoeding en bij het schoolwerk van de jongere kinderen. In deze rol ontwikkelen zij ook hun eigen vaardigheden. Er kunnen naast verklaringen omtrent het delen van hulpbronnen ook andere, bijvoorbeeld meer psychologische verklaringen een rol spelen.
De meeste moeders van de kinderen uit de onderzochte geboortejaren kregen twee (53 procent) of drie kinderen (21 procent). Ruim 16 procent kreeg één kind, 6 procent kreeg er vier. Gezinnen met 5 kinderen (1,8 procent) en 6 of meer kinderen (1,6 procent) kwamen het minst vaak voor.