-Brussel- Je ongelukkig voelen door materiële of financiële tekorten is een grotere voedingsbodem voor extremisme dan religieuze of politieke overtuigingen. Dit is de conclusie van internationaal onderzoek.
Niet zozeer extreme overtuigingen, maar vooral zaken zoals hoge jeugdwerkloosheid zijn de ideale voedingsbodem voor extremistische radicalisering, concludeert het onderzoek waarvoor wetenschappers de lokale en structurele factoren onderzochten die tot extremisme kunnen leiden.
Hun onderzoek vond plaats tussen 2020 en 2023 in zeventien landen in de Balkan, het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Sahel-regio.
Ze ontdekten dat materiële grieven, vaak door een tekort aan middelen, een niet te onderschatten bron van frustratie zijn die tot extreme ideeën kunnen leiden. Anderzijds spelen vertrouwen in lokale regels en autoriteiten, en een sterke sociale cohesie een cruciale rol in het voorkomen van de verspreiding van extremisme.
Ze ontdekten ook dat Westerse militaire interventies en inmenging in soevereine regionale structuren vaak contraproductief zijn en zelfs kunnen bijdragen aan het versterken van een extremistisch discours.
Perspectief
“Dit project heeft ons veel geleerd over de rol van sociaaleconomische factoren die radicalisering kunnen bevorderen of het juist helpen indammen”, zegt Gilad Ben-Nun van de Universiteit van Leipzig, die meewerkte aan de studie.
“Overal waar het mogelijk is om perspectief te creëren, bijvoorbeeld via banen, infrastructuur of andere grote investeringen, zien we een toename van economische stimulansen voor de toekomst”, zegt hij. “Het geeft mensen iets om zich positief over te voelen, in tegenstelling tot het gevoel vast te zitten en niets te verliezen te hebben.”
Als dat gevoel wordt verergerd door extremistische invloeden, is dat een voedingsbodem voor extremisme en zelfs geweld, stelt de studie. De onderzoekers zagen ook dat het aanbieden van trainingen voor leraren, maatschappelijk werkers en lokale veiligheidsdiensten een positieve invloed kan hebben op de lokale samenleving.
Het onderzoek vond plaats aan de hand van enquêtes, interviews en discussies met focusgroepen in Albanië, Bosnië, Kosovo, Montenegro, Servië, Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Mali , Niger, Jordanië, Irak, Syrië, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten.