Zusters en broeders,
De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen!
Na de voor velen hectische jaren van de coronapandemie zijn we nu getroffen door de escalatie van oorlogsgeweld in Oekraïne. In de kersttijd zingen velen graag van ‘vrede op aarde, in de mensen een welbehagen’. Hoe kunnen we zeggen, dat dit een tijd van het welbehagen is?
Natuurlijk, waar onze kerkdeuren in de kersttijd gesloten bleven, komt er nu, vlak voor het begin van de veertigdagentijd anno 2022, een eind aan bijna alle beperkende coronamaatregelen in ons land en daarmee ook in de kerk. Er komt weer ruimte om het parochiële leven op te bouwen, om samen te vieren, elkaar te ontmoeten en alles te doen wat ons tot een levende geloofsgemeenschap maakt. Dat stemt ons dankbaar.
We kunnen niet terug naar de vertrouwde wereld van gisteren, het oude ‘normaal’. We kunnen wel terug naar de kern. Vanuit de pas op de plaats die de veertigdagentijd ons aanreikt, kunnen we uitzoomen en ons afvragen, waar we mee bezig zijn. De veertigdagentijd is ons gegeven als een tijd om op adem te komen. Om nu de juiste beslissingen te nemen met het oog op morgen. Om waardevolle stemmen te horen die ons de richting wijzen, hoe vandaag, ondanks pandemie, storm en oorlog, een tijd van redding kan zijn.
Met woorden van de heilige apostel Paulus en van de heilige bisschop Augustinus proberen we in deze tijd van welbehagen Gods nabijheid in ons leven op het spoor te komen.
Met Paulus oude woorden opnieuw horen
Als de apostel Paulus aan de christenen in Korinthe de woorden schrijft die wij boven onze brief hebben geplaatst, dan haalt hij de profeet Jesaja aan: “In het uur van mijn genade geef ik je antwoord, op de dag van redding zal ik je helpen” (Jesaja 49, 8 NBV21). Door een herhaald ‘nú’ toe te voegen laat Paulus oude woorden opnieuw klinken en krijgen ze een actuele en zelfs dringende betekenis: zie, nú is het de tijd, nú is het de dag, doe mee, grijp je kans!
Jesaja kondigt bevrijding aan voor het volk van Juda. De mensen hadden gezien hoe het oude normaal van hun samenleving wreed werd verwoest door oorlogsgeweld. Hun stad met het paleis van koning David en de tempel van koning Salomo waren in rook opgegaan en de leiders van het land waren zelfs in ballingschap naar Babel weggevoerd. Jesaja had hard gewerkt voor de opbouw van zijn volk, maar het leek allemaal voor niets te zijn. In die uitzichtloze situatie verkondigt de profeet een boodschap van heil en redding. Waar alles verloren lijkt ziet hij voor zichzelf en voor zijn volk een nieuwe toekomst, omdat God vol ontferming is en zijn mensen niet vergeet.
Zes eeuwen later haalt de apostel Paulus de oude profetische woorden aan. Ook Paulus had hard gewerkt en ook hij twijfelde aan het resultaat daarvan. Ook hij weet zich geroepen om grotere dingen te verwachten dan hij al had gezien. Hij deelt de hoop op bevrijding, dit keer niet alleen voor het volk van Israël, maar voor alle volkeren onder de hemel.
Hadden die volkeren dan soms allemaal paleis en tempel verloren? Leefden ze soms allemaal in ballingschap? Wat het eerste betreft: nee, het Romeinse Rijk stond vol met paleizen en tempels. In Athene zag Paulus zelfs een tempel voor de onbekende God, want stel je voor dat je er eentje vergeet! Maar hadden de mensen ook een plek om op adem te komen, een ruimte waar je gezien wordt zoals je bent en bevestigd wordt in je roeping als mens? De Romeinse legers vochten aan de buitengrenzen van het rijk, maar binnen het rijk heerste de pax romana, de Romeinse Vrede. Althans, vrede was er voor wie het getroffen had, voor wie zichzelf kon redden, voor wie onafhankelijk van anderen was en niet aangewezen op hulp. Maar als je niet van huis uit het nodige had meegekregen, dan was je aangewezen op hulp of liefdadigheid van anderen, dan deelde je niet in de vrijheid die anderen vierden.
De nieuwe boodschap van bevrijding die Paulus verkondigde, sprak je dan misschien wel aan. Paulus preekt tot Joden en met hen meevierende mensen uit de volkeren over verzoening, dat zoveel betekent als het goedmaken, het herstellen van iets dat verbroken was, het overbruggen van afstand. Welke afstand moest er overbrugd worden? Als Paulus elders schrijft (Galaten 3,28), dat er in Christus jood noch Griek, slaaf noch vrije, mannelijk noch vrouwelijk is, dan laat hij daarmee zien dat die onderscheidingen er nog wel degelijk waren, maar dat ze werden overstegen door een nieuwe roeping, namelijk om christen te zijn en deel uit te maken van het lichaam van Christus, de gemeenschap van de kerk, de mensen die uit ballingschap en onvrijheid zijn verzameld om Gods toekomst tegemoet te leven. Door Christus hebben alle mensen vrije toegang tot God. In Christus heeft God de wereld met zich verzoend.
Deze gelovige opstelling maakte de eerste christenen tot revolutionairen, want alle maatschappelijke en sociale onderscheidingen werden gerelativeerd, alle religieuze voorstellingen moesten wijken voor de onvoorwaardelijke liefde waarmee de Heer God zijn volk naar de vrijheid leidt.
Morgen, altijd maar morgen, waarom niet nú?
Drie eeuwen na Paulus, als Aurelius Augustinus een paar jaar bisschop van Hippo Regius in Noord-Afrika is, schrijft hij zijn bekendste boek, de Belijdenissen. Het is een uniek boek in de vroege kerk. De Belijdenissen zou je een egodocument kunnen noemen, een geschrift waarmee iemand eigen ervaringen te boek stelt en zichzelf zodoende laat kennen aan degene die het leest.
Belijden heeft inderdaad die betekenis van ‘bekennen’, ‘je laten kennen’ en daarmee gemeenschap hebben met iemand. Waar in de Bijbel die gemeenschap ook seksueel kan zijn en in het Hooglied bezongen wordt als een loflied op het leven zelf, probeert Augustinus in zijn weinig verhullende zelfonderzoek die zinnelijkheid te overstijgen, net zoals Paulus de bestaande maatschappelijke onderscheidingen niet ontkent, maar die in zijn oproep tot geloof overstijgt.
Een van de indrukwekkende passages is de bekering van Augustinus in de tuin van het huis dat hij huurt in Milaan. Hij schrijft: “Ik wierp me plat op de grond, onder een vijgenboom – precies weet ik het niet meer – en liet mijn tranen de vrije loop. … En niet precies met deze woorden, maar wel in deze geest riep ik tot u, telkens opnieuw: ‘Hoelang nog, Heer? Hoelang nog, Heer? Zal uw woede dan blijven duren? Zult u ons blijven herinneren aan onze zonden van vroeger?’ Want die hielden me tegen, dat voelde ik. En ik klaagde maar: ‘Hoelang nog, hoelang nog? Morgen, altijd maar mórgen. Waarom niet nú? … En daar hoor ik een stem uit een huis in de buurt telkens weer: ‘Neem en lees, neem en lees’. Was het een jongen of een meisje? Ik kon het niet zeggen. Meteen veranderde mijn gezicht en ik begon na te denken of kinderen misschien zoiets zongen bij een spel. Maar ik kon me niet herinneren dat ik het ooit ergens had gehoord. Ik hield mijn tranen in en stond op. Ik kon het niet anders verstaan dan als een opdracht van God om het boek open te slaan en de eerste tekst te lezen die ik voor me kreeg” (uit Belijdenissen 8, 28-29). Hij leest dan een vers van Paulus dat spreekt tot zijn hart. De ervaring van Augustinus leidt er toe dat hij zich in de Paasnacht van het jaar 387 door de bisschop van Milaan, de heilige Ambrosius, laat dopen.
Terugziend op deze dag van zijn heil, zegt Augustinus in een preek dat hij steeds opnieuw het voornemen had om zich een keer tot God te bekeren. Maar steeds opnieuw stelde hij het uit. “Morgen, altijd maar morgen. Waarom niet nú?” Augustinus betrekt deze verzuchting niet alleen op onze bekering tot God, maar op al onze belangrijke beslissingen. Wie geneigd is deze steeds uit te stellen tot morgen, moet beseffen dat morgen altijd in de toekomst zal blijven liggen en nooit werkelijkheid wordt. Alleen vandaag kan je het goede doen wat je doen moet. Alleen nú vinden de veranderingen plaats ten goede. Dit is de dag van het heil.
Tekenen van de tijd
Sinds het verschijnen van de Belijdenissen is er geen eeuw in onze kerkgeschiedenis geweest, dat het boek geen impact heeft gehad en sporen heeft getrokken. En het appel om nú te doen waar het op aan komt klinkt in onze traditie ieder jaar aan het begin van de veertigdagentijd op Aswoensdag met de woorden van Paulus boven onze brief.
Staande in deze traditie worden wij uitgenodigd, ja zelfs uitgedaagd om nú gehoor te geven aan de bevrijding die de Heer God zijn volk brengt. Wat betekent deze bevrijding voor ons, voor mij, voor onze wereld in de tijd waarin wij leven? Waarop hopen wij, wat verwachten wij? Het zijn prangende vragen. Deze veertigdagentijd kan ruimte geven aan deze vragen.
Veel van deze vragen kwamen met extra intensiteit op ons af sinds maart 2020. Natuurlijk, we hebben nog onvoldoende mentale afstand tot wat we straks wellicht de coronajaren noemen, om deze goed te kunnen overzien. Laat staan, dat we al goed tot ons kunnen laten doordringen wat die twee jaar beperkingen hebben gebracht aan ervaringen, negatief maar misschien ook positief. Daar komt bij, dat het een begrijpelijke menselijke reactie is om na een crisis zo snel mogelijk te willen terugkeren naar wat ‘normaal’ was, de situatie die we kenden en die we onder controle dachten te hebben. Ondertussen hebben we echter nieuwe dingen geleerd en ontdekt, en kunnen we ons afvragen of alles van het oude ‘normaal’ wel terug zou moeten komen.
In de afgelopen jaren hebben velen van ons persoonlijk een ontwikkeling doorgemaakt. Zouden we daaruit lering kunnen trekken voor ons samenleven, ons economisch systeem, ons kerkelijk leven? Aanvankelijk verheugden we ons over schone lucht zonder vliegtuigen en lazen we de voordelen van thuiswerken af aan het gebrek aan files op de snelweg. Sommigen hoopten er op, dat de crisis ons tot een nieuwe orde zou roepen, waarin niet langer een zogenaamd vrije markt en ongebreidelde groei de criteria waren waarop we de kwaliteit van onze samenleving zouden afmeten, maar zaken als duurzaamheid, persoonlijke verantwoordelijkheid, omzien naar elkaar en zorg voor de schepping die God ons heeft toevertrouwd. De regering en de deskundigen die het kabinetsbeleid onderbouwden probeerden met een voortdurend beroep op ‘samen’ het beste te maken van een situatie die voor allen nieuw was. Welke hier herontdekte waarden zijn blijvend heilzaam voor ons persoonlijk, voor onze samenleving, voor onze kerk?
Naarmate de crisis langer duurde groeide het verzet tegen de opgelegde beperkingen. We zagen hoe ouderen zonder sociale contacten wegkwijnden; hoe artsen en verpleegkundigen roeiden met de niet wegbezuinigde riemen die ze hadden; hoe kwetsbare kinderen, jongeren en studenten kostbare jaren in hun ontwikkeling verloren, waarvan het de vraag is in hoeverre dat ooit kan worden ingehaald. Op de weinig sociale media circuleerden complottheorieën en werden beleidsverantwoordelijken uitgescholden en bedreigd. Protestbijeenkomsten maken duidelijk dat mensen niet alleen tegen coronabeperkingen opkomen, maar dat er op vele terreinen grote onvrede en wantrouwen heerst. Nu zal er niemand zijn die plots voor de opwarming van de aarde is, maar wat de één als maatregel tégen die besmetting of opwarming aandraagt – zeg: reductie van de stikstofuitstoot – raakt de ander – zeg: een boer met hart voor het werk – in de bestaanszekerheid. Waar is het werkelijk gemeenschappelijk gedragen alternatief als zelfs onze gekozen volksvertegenwoordigers elkaar in het parlement uitschelden? Waar is dan nog de tijd van het welbehagen, de dag van de redding?
Niet machteloos maar verzoend
Graag dagen we elkaar uit om in deze vastentijd stil te staan en op adem te komen, ons richtend op wat ons voor onze redding wordt aangereikt. De veertigdagentijd is een tijd van inkeer en bezinning ter voorbereiding op het feest van Pasen, wanneer we de opstanding van Jezus uit de dood vieren. En zoals wij als christen belijden: in onze doop zijn wij met Christus gedoopt in zijn dood, om ook met Hem op te staan tot nieuw leven.
Jesaja spreekt het volk moed in met zijn aankondiging van bevrijding uit de uitzichtloze situatie van de ballingschap. Paulus actualiseert die boodschap in een maatschappij met goddelijke keizers en machteloze slaven. Augustinus daagt zichzelf en ons uit je persoonlijke keuze nú te maken. De drie heiligen ons voorgegaan spreken vanuit een aanvankelijke worsteling. Als wij de wereldomvattende dreigingen zien die de toekomst niet alleen voor onszelf, maar veel meer nog voor onze kinderen en kleinkinderen onzeker maken, kan ons ook de moed in de schoenen zinken. Ons geloof, gevoed door Jesaja, Paulus en Augustinus, en uitziend naar Gods toekomst, daagt ons vandaag uit om niet aan deze machteloosheid toe te geven, maar om nú gevolg te geven aan onze verzoening met de God van Israël.
In de traditie van onze kerk staat de boodschap van de apostel Paulus dat God in Christus de wereld met zich heeft verzoend hoog aangeschreven. God laat de wereld die Hij geschapen heeft met alles wat daarop leeft niet over aan een onbestemd lot, maar verlost haar uit de zinloosheid. God leidt de wereld naar een nieuwe hemel en nieuwe aarde, en brengt daarmee de schepping tot haar voltooiing en de mens tot zijn bestemming.
In de liturgie vieren we het geloofsgeheim, dat we nú al deelhebben aan de tijd van het ooit volkomen welbehagen en de wereldwijde, kosmische bevrijding. En in ons omzien naar elkaar brengen wij ons geloof in de praktijk. We helpen zoveel als in ons vermogen ligt bruggen te slaan om maatschappelijke, economische of sociale onderscheidingen op te heffen en te bouwen aan een wereld waarin Gods gerechtigheid en trouw elkaar omhelzen.
We hopen dat ieders persoonlijk lezen en overwegen van de heilige schrift in deze tijd, en onze uitwisseling van onze ervaringen bij het lezen van de Belijdenissen,bijdragen aan onze voorbereiding op het grote feest van Pasen, de tijd van het welbehagen en de dag van de redding.
Utrecht en Amsterdam, Aswoensdag 2 maart 2022
Barend Theodoor, aartsbisschop van Utrecht Oud Katholieke Kerk
Dirk Jan, bisschop van Haarlem Oud Katholieke Kerk
Klik hier om de tekst in pdf te downloaden, of klik hier om de tekst in boekjesvorm te downloaden