Bär werd geboren in voormalig Nederlands Indië in een Nederlands Hervormd gezin. Hij overleefde tijdens de Tweede Wereldoorlog de internering in een gevangenenkamp voor jongens.
Oud-Katholieke kerk
Na de oorlog vertrok hij naar Nederland; hij studeerde (protestantse) theologie aan de Universiteit van Utrecht en sloot zich korte tijd aan bij de Oud-Katholieke kerk van Nederland en studeerde aan het oudkatholieke seminarie te Amersfoort.
RK-Kerk
Vervolgens trad hij over naar de Rooms-Katholieke kerk en trad in 1954 in in het Benedictijner klooster in het Belgische Chevetogne. Hij werd in Chevetogne tot priester gewijd op 26 juli 1959. Hij was in het klooster onder meer een aantal jaren als ‘econoom’ belast met de financiële zorg van de kloostergemeenschap en leidde het Byzantijnse koor van de monniken van Chevetogne. Toen bisschop Simonis werd benoemd tot aartsbisschop van Utrecht volgde Philippe Bär hem op 19 oktober 1983 op als bisschop van Rotterdam.
Geheel onverwacht en om nooit openbaar gemaakte redenen keerde hij begin maart 1993 terug naar zijn klooster in België. Hij trad op 13 maart 1993 af als bisschop van Rotterdam en werd opgevolgd door monseigneur Ad van Luyn.
Commissie Deetman
In december 2011 verscheen het onderzoeksrapport van de commissie Deetman over seksueel misbruik binnen de RK-Kerk. Dit rapport beschrijft in bevinding 13a (pagina 274) dat in het bisdom Rotterdam in de jaren tachtig, dus onder het bewind van Bär, tegen de adviezen van de toenmalige selectiecommissie in, mannen werden toegelaten tot de priesterwijding die daar niet geschikt voor werden geacht en van wie een aantal zich aan misbruik van minderjarigen heeft schuldig gemaakt. Terwijl naar buiten werd volgehouden dat strenge maatregelen werden getroffen, volgde in werkelijkheid op hun misdrijven en misdragingen geen enkele vorm van correctie of voorzorgsmaatregel om herhaling te voorkomen. Bär reageerde tamelijk luchtig op de (voorwaardelijke) strafrechtelijke veroordeling van een van deze priesters. Onder Bär zijn afdoende maatregelen uitgebleven. Priesters die in Rotterdam niet meer konden worden gehandhaafd werden in andere bisdommen tewerkgesteld, waarbij de risico’s van dit doorschuiven schromelijk werden onderschat, wat ten koste kon gaan van de fysieke en mentale integriteit van minderjarigen die met zulke priesters in aanraking kwamen. De commissie Deetman concludeerde dat Bär destijds niet in staat was om zijn bestuurlijke verantwoordelijkheden waar te maken.