Inkomensongelijkheid gestegen in jaren ‘80
In de tweede helft van de jaren tachtig na een zware recessie nam de inkomensongelijkheid toe. Toen stegen de lonen sterk en kwamen er steeds meer tweeverdieners, terwijl het minimumloon en veel uitkeringen werden bevroren. Ook demografische ontwikkelingen als vergrijzing, immigratie en een groeiende groep alleenstaanden speelden een rol. Met de Oort-operatie in 1990, waarbij een aanzienlijke lastenverlichting voor vooral werkenden plaatsvond, steeg de ongelijkheid opnieuw.
De kleine toename van de ongelijkheid in 2001 had te maken met het nieuwe belastingstelsel dat in dat jaar werd ingevoerd. De toenames in 2007, 2014, 2017 en 2019 waren het gevolg van gunstige fiscale maatregelen voor directeur-grootaandeelhouders in die jaren.
Steeds meer herverdeling door pensioenuitkeringen
Het inkomen dat huishoudens uit werk of vermogen ontvangen (primair inkomen), wordt door de overheid herverdeeld door het heffen van premies en belastingen en verstrekken van uitkeringen. Voor de herverdeling is er meer ongelijkheid dan na herverdeling: de Gini-coëfficiënt van het primair inkomen was 0,542 in 2022. Door de herverdeling komt de ongelijkheid dus 47 procent lager uit. AOW-uitkeringen en aanvullende pensioenen zorgden samen voor de meeste afname. De rest kwam voor rekening van andere sociale uitkeringen en betaalde premies en belastingen. De ongelijkheidsvermindering door aanvullende pensioenen is door de vergrijzing opgelopen. Tussen 2011 en 2022 stagneerde dat. Dat kwam doordat veel pensioenen beperkt of niet meer geïndexeerd werden en de pensioengerechtigde leeftijd omhoog ging.
Inkomensongelijkheid in Nederland in verhouding laag
Nederland neemt de vijfde plaats in bij de rangorde van EU-lidstaten op de inkomensongelijkheid van laag naar hoog. In Slowakije is de minste ongelijkheid in het besteedbaar inkomen, gevolgd door Slovenië. Ook Tsjechië staat in de top-5. In deze Oost-Europese lidstaten (en ook in België en Nederland) wordt verhoudingsgewijs veel inkomen herverdeeld. In andere Oost-Europese landen is de ongelijkheid juist groot. Bulgarije spant daarbij de kroon. Ook in sommige Zuid-Europese lidstaten, zoals Portugal en Griekenland, zijn de inkomensverschillen groot. In die Zuid- en Oost-Europese lidstaten wordt in verhouding weinig inkomen herverdeeld.
Meeste inkomensongelijkheid in rijke gemeenten
In gemeenten met een gemiddeld hoog inkomen, zoals Bloemendaal, Laren, Blaricum en Wassenaar, ligt de inkomensongelijkheid met een Gini-coëfficiënt van rond 0,50 ver boven de landelijke. Niet alleen in rijke gemeenten, maar ook in studentensteden lopen de inkomens vaak bovenmatig uiteen. Daar is relatief veel verschil tussen het geringe inkomen van studentenhuishoudens en dat van andere huishoudens.
In gemeenten waar veel ouderen met overwegend lage inkomens wonen, liggen de inkomens juist een stuk dichter bij elkaar. Zo hebben vergrijsde gemeenten in de regio Parkstad Limburg, zoals Landgraaf en Brunssum, een naar verhouding kleine ongelijkheid. Ook in gemeenten in het noorden van Nederland (zoals Pekela, Veendam en Stadskanaal) is de ongelijkheid om die reden beperkt.