Sociale bewogenheid en geloof
Boudewijn gold als een diep gelovig Rooms-katholiek vorst. Hij zou blijkbaar geweigerd hebben een politica tot staatssecretaris te benoemen zolang zij met haar vriend samenwoonde. Voor deze tussenkomsten zijn geen bewijzen.
In het begin zijn regeerperiode was de jonge koning zeer onzeker. De koningskwestie had Boudewijn niet onberoerd gelaten. Aan de eerste jaren van zijn koningschap werd zijn bijnaam le roi triste gekoppeld. Aanvankelijk stond hij nog onder invloed van zijn vader Leopold III en zijn stiefmoeder Lilian. Hij woonde zelfs nog tot aan zijn huwelijk in 1960 met hen samen. Na zijn huwelijk met Fabiola, bloeide de koning op.
Als koning reisde hij vaker door het land dan voorheen en liet hij zijn belangstelling voor het wel en wee van de bevolking blijken bij plaatselijke rampen. Ook bracht hij de problematiek van de mensenhandel en meer in het bijzonder de vrouwenhandel op het publieke forum door zijn bezoek in 1992 aan het Antwerpse Payoke, een vluchthuis voor prostituees en slachtoffers van mensenhandel. Naderhand onderhield de koning voortdurend contact met slachtofferorganisaties. Door Boudewijns bewogenheid op dit terrein kwam er meer gericht beleid en hulpverlening op gang.
Boudewijn en Fabiola stonden bekend als gelovige katholieken. Het koningspaar werd sterk beïnvloed door kardinaal Leo Suenens. Volgens paleiskenners hield het koningspaar een rechtlijnige visie aan in verband met morele gedragsregels.
Kritiek en eerbetoon
Boudewijn was een geliefd vorst, maar niet onomstreden. Hij was diepreligieus en woonde elke dag de H. Mis bij. Van de andere kant werden er aantijgingen geuit omtrent de dood van Patrice Lumumba, de eerste premier van het pas onafhankelijke Congo, die vermoord zou zijn met medeweten of zelfs in opdracht van de koning. Deze ernstige aantijgingen zijn echter nooit bewezen en wegens gebrek aan bewijs overigens ook nooit onderzocht. In zijn testament bepaalde de koning dat de kloostercongregatie van Monialen een gedeelte van het koninklijk domein mocht gebruiken om er een klooster te bouwen, hoewel dit niet kon volgens het bestemmingsplan. In 1994 lokte het verlenen van de bouwvergunning voor dit klooster door de hoogste magistraat van de Dienst Stedenbouw hevig protest uit. Openlijke politieke weerstand ondervond hij tijdens zijn leven enkel over de abortuskwestie, maar ook werd hij er wereldwijd voor geprezen, ook door de toenmalige en huidige Paus.
Koningskwestie
Met de mini-koningskwestie wordt verwezen naar het gebeuren rond de weigering van Boudewijn om het wetsvoorstel tot depenalisering van abortus.
Op 30 maart 1990 stuurde Boudewijn twee brieven naar de toenmalige eerste minister Martens waarin hij meedeelde dat hij omwille van morele wroeging zich er niet toe kon brengen het desbetreffende wetsvoorstel te ondertekenen. Hij wilde evenwel het democratische proces niet belemmeren en verzocht daarom in een tweede brief om een oplossing waarbij de wet rechtsgeldig kon worden zonder dat hij die zelf moest handtekenen. Boudewijn zelf geeft in die brief de suggestie van een aanpassing van de grondwet, namelijk artikel 26, alinea 1 zodat de koning niet meer nieuwe wetten zou tekenen.
Boudewijns gewetensbezwaar was gestoeld op zijn diep-katholieke geloofsovertuiging verzwaard door het feit dat het toenmalig koninklijk paar zelf kinderloos was, ondanks een grote kinderwens.
Oplossing
De oplossing die men bedacht voor de mini-koningskwestie is juridisch omstreden. Martens had zich gebaseerd op de toelichting door ULB-professor Jean Stengers in diens biografie van koning Leopold III. Volgens de kabinetschef van Martens, de constitutionalist Andre Alen, was hijzelf de bedenker van het idee,[amelijk de combinatie van elementen uit twee grondwettelijke bepalingen (de huidige artikelen 90, tweede lid en 93 van de grondwet).
Artikel 90, tweede lid luidt:
- Te rekenen van het overlijden van de Koning en tot de eedaflegging van zijn troonopvolger of van de Regent, wordt de grondwettelijke macht van de Koning in naam van het Belgische volk uitgeoefend door de in raad verenigde ministers en onder hun verantwoordelijkheid.
Artikel 93 luidt:
- Indien de Koning in de onmogelijkheid verkeert te regeren, roepen de ministers, na deze onmogelijkheid te hebben vastgesteld, de Kamers dadelijk bijeen. Door de verenigde Kamers wordt in de voogdij en in het regentschap voorzien.
Van artikel 90, tweede lid werd enkel de tweede zinsnede gebruikt aangezien de koning niet was overleden. Bij artikel 93 werd enkel gebruik gemaakt van de eerste zin en werd aldus niet voorzien in de voogdij en in het regentschap.
Boudewijns brief werd voorgelezen in de Kamer op 3 april 1990 waarna de onmogelijkheid van de koning om te regeren werd vastgesteld. Hierdoor werd de ministerraad bevoegd voor de bekrachtiging van de wet. Na de bekrachtiging door de ministerraad stelde de gezamenlijke bijeenkomst van Kamer en Senaat op 5 april 1990 bij stemming vast dat de koning weer in de mogelijkheid was om te regeren.
Kritiek
Volgens sommige juristen omvat de juridische oplossing een selectief lezen van de grondwet.
Andere stemmen poneren dat de onmogelijkheid om te regeren in het verleden werd vastgesteld door derden, terwijl het hier door de koning zelf gebeurde.
Op 19 april werd het incident in de Kamer en Senaat besproken en vroeg de Martens het parlement een stemming over een motie van vertrouwen. Politieke opponenten klaagden hier dat de regering volgens hen ongrondwettelijk had gehandeld. De onmogelijkheid te regeren moest volgens hem zijn oorsprong vinden in omstandigheden buiten de wil van de koning. Uiteindelijk trad Boudewijn een dag af om daarna zijn koningsschap te hervatten. In de publieke opinie kon Boudewijn rekenen op heel wat sympathie. Hij zou consequent voor zijn principes gekozen hebben en de moed hebben gehad om daarvoor zijn eigen positie te hebben geriskeerd. Voor de christendemocraten was de uitkomst minder rooskleurig. De partij werd door de kiezer afgerekend omdat men vond dat de christendemocraten hun principes verruild hadden voor de belangen van de staat. Vooral Wilfried Martens kreeg het hard te verduren.