Gelijkwaardigheidsbeginsel
De bestuursrechter oordeelt nu in twee afzonderlijke uitspraken dat de wetgever hiermee handelt in strijd met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel en artikel 47 van het Handvest. Dat betekent dat de Staat wel degelijk dwangsommen moet betalen aan de asielzoeker als de IND niet tijdig beslist op een aanvraag van een verblijfsvergunning en de rechter ook nog steeds de mogelijkheid heeft een dwangsom te verbinden aan een beslistermijn die zij oplegt aan de IND.
Door de komst van de nieuwe wet (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND), zoals deze sinds juli 2021 luidt, hoeft de Staat niet langer automatisch een dwangsom van maximaal € 1.442,- te betalen wanneer de IND niet tijdig beslist op een asielaanvraag. Daarnaast kan de rechtbank, als de rechter het beroep gegrond verklaard, geen dwangsom meer verbinden aan een beslistermijn die zij oplegt aan de IND. In deze kwestie geeft de asielzoeker kort gezegd aan dat de nieuwe wet in strijd is met Europese regelgeving.
De asielaanvraagprocedure is geregeld in Europese wetgeving, maar daarin staat geen specifieke bepaling genoemd over de gevolgen van het overschrijden van de beslistermijn. In zo’n situatie is het aan de lidstaten zelf om gevolgen van een overschrijding van de termijnen te bepalen. Een voorwaarde is wel dat de regels die de lidstaten maken niet ongunstiger mogen zijn dan regels in soortgelijke procedures (gelijkwaardigheidsbeginsel).
Dwangsomregeling
Op grond van de Nederlandse dwangsomregeling kon de IND op 2 manieren verplicht worden om een dwangsom te betalen. In de eerste plaats moest een dwangsom worden betaald als niet tijdig is beslist over een asielaanvraag en dit vervolgens ook niet binnen 2 weken gebeurde nadat de asielaanvrager de IND hierop wees (de bestuurlijke dwangsom). Als vervolgens de hersteltermijn verstreek, kon een aanvrager beroep instellen vanwege het niet tijdig nemen van een besluit. De rechter kon dan, als een beroep terecht was ingesteld, de IND alsnog verplichten om binnen een gestelde termijn te beslissen en aan die termijn een nieuwe dwangsom verbinden (de rechterlijke dwangsom). De nieuwe wet schaft deze beide dwangsommen af.
De conclusie van de bestuursrechter is dat de op Europees recht gebaseerde asielaanvragen met de komst van de nieuwe wet anders worden behandeld dan een gelijkwaardige nationaalrechtelijke aanvraag om een verblijfsvergunning (in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel). Een asielaanvrager is namelijk ongunstiger af dan de aanvrager van een reguliere verblijfsvergunning omdat in zijn geval de Staat niet automatisch dwangsommen hoeft te betalen bij het niet tijdig beslissen door de IND en de rechter ook geen dwangsom meer kon verbinden aan een beslistermijn die zij oplegt aan de IND. Ook concludeert de bestuursrechter dat een asielzoeker, door het afschaffen van de rechterlijke dwangsom, de bescherming van zijn recht om op tijd een beslissing te krijgen op zijn aanvraag niet doeltreffend bij de rechter kan afdwingen.
Financiële prikkel
De dwangsomregeling was ingevoerd om een sterke financiële prikkel toe te voegen aan het naleven van beslistermijnen. Die prikkel verdween met de komst van de nieuwe wet.
Al met al is een deel van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND nu onverbindend verklaard. Dat betekent dat de dwangsomregeling geldt. Als de IND niet op tijd een besluit neemt, moet zij een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is (maximaal 1.442 euro) en de rechter kan een dwangsom verbinden aan de termijn die zij de IND stelt om alsnog een besluit te nemen op een asielaanvraag.