50 jaar: trouwen, religie en huishoudens (1971-2021)
-Heerlen- Dit artikel beschrijft de veranderingen in Nederland in de afgelopen 50 jaar. Daarvoor wordt, aan de hand van de cijfers uit de Volkstellingen van 1971 en 2021, gekeken naar de samenstelling van de bevolking, de manier van (samen)leven en wonen, en veranderingen in werk en onderwijs. Deze cijfers zijn – waar relevant – aangevuld met andere statistieken.
De bevolking is in de afgelopen 50 jaar gegroeid en vergrijsd. Het aantal geboorten was lager dan in de periode na de Tweede Wereldoorlog, terwijl de levensverwachting verder toenam. Dankzij buitenlandse migratie is de bevolking diverser geworden. Trouwen kwam in 2021 minder voor dan in 1971 maar ongehuwd samenwonen vaker. Een groter deel van de stellen gaat uit elkaar, en er zijn nu meer alleenwonenden. Meer mensen hadden in 2021 na de lagere school een vervolgopleiding gedaan dan 50 jaar geleden, en op de arbeidsmarkt is een verschuiving te zien van ambachtsberoepen naar intellectuele, wetenschappelijke en artistieke beroepen. Veel van deze ontwikkelingen hangen samen met een grotere keuzevrijheid, veranderingen in waarden en normen en processen als ontkerkelijking, modernisering, emancipatie en individualisering.
Hoe en waar men woonde, is ook veranderd. Het grootste deel van de woningen in 2021 was een koopwoning, terwijl in 1971 de meeste woningen huurwoningen waren. Er zijn tussen 1971 en 2021 vooral meer inwoners bijgekomen in de randgemeenten van grote steden, de laatste jaren groeiden de grote steden wel weer.
Minder en later trouwen
In 1971 trouwden mensen vaker dan nu, en trouwde men op jongere leeftijd dan in 2021. In 1971 was 30 procent van de 18- tot 25-jarigen getrouwd, en 83 procent van de 25- tot 35-jarigen. In 2021 was 2 procent van de jongeren tot 25 jaar getrouwd of had een geregistreerd partner, en dit aandeel neemt minder snel toe met leeftijd dan in 1971. In de jaren zeventig was het nog gebruikelijk om vanuit het ouderlijk huis te trouwen, en daarna te gaan samenwonen. Tegenwoordig kiezen de meeste stellen ervoor om eerst ongehuwd samen te gaan wonen, en eventueel later nog te trouwen.
Scheiden komt vaker voor
In 1971 nam het relatieve aantal gehuwden af vanaf de leeftijdsgroep 45- tot 55-jarigen, en het aantal verweduwden nam toe. Door de hogere levensverwachting was het aandeel verweduwden in 2021 lager, en bleef het aandeel gehuwden en geregistreerd partners oplopen tot en met de leeftijdsgroep 65 tot 75 jaar, ondanks het feit dat er ook meer mensen gescheiden waren dan in 1971.
Scheiden kwam in 1971 bijna niet voor, en het aandeel gescheidenen was voor alle leeftijdsgroepen nagenoeg gelijk. In 2021 was het aandeel gescheiden mensen het hoogst in de leeftijdscategorie 55 tot 65 jaar (17 procent). Het aantal echtscheidingen nam een vlucht tussen halverwege de jaren zestig en halverwege de jaren tachtig. Daarna bleef het aantal betrekkelijk stabiel, tot 2014. Sindsdien neemt het aantal en ook het percentage echtscheidingen af. De groep gehuwden wordt kleiner en een groter deel van de echtparen is al lang bij elkaar. Het lijkt er ook op dat degenen die besluiten te trouwen, vaak een laag scheidingsrisico hebben, bijvoorbeeld omdat ze al een aantal jaar hebben samengewoond of omdat ze tot een sociaal-culturele groep behoren die traditionele gezinswaarden aanhangt (Kooiman, 2022).
Ontkerkelijking
Sinds 1971 is het aantal mensen dat zich rekent tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering gedaald. In 1971 waren de meeste Nederlanders nog rooms-katholiek of protestants, en gaf 23 procent van de 18-plussers aan niet tot een kerkelijke gezindte te behoren. In 2021 rekende 57 procent van de 15-plussers zich niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering.
Het percentage dat zich rekent tot de overige gezindten en groeperingen is gegroeid: van 2 procent in 1971 naar 11 procent in 2021. Hierbij speelde vooral de komst van migranten een rol. Van de overige gezindten en groeperingen in 2021 is ongeveer de helft moslim, en onder de andere helft vallen boeddhisten, hindoes, joden en andere levensbeschouwelijke stromingen.
Religie is geen onderdeel van de Volkstelling 2021, de cijfers over 2021 zijn afkomstig uit het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (CBS StatLine, 2024c). In het kader van het 125-jarig bestaan van het CBS is een historisch overzicht gemaakt van de statistiek over religie in Nederland (CBS, 2024e).
Kleinere huishoudens
Huishoudens zijn in de afgelopen 50 jaar kleiner geworden: in 1971 bestond een huishouden gemiddeld uit 3,20 personen, en in 2021 waren dit er 2,14 (Stoeldraijer et al., 2021). Een belangrijke verklaring daarvoor is een toename van het aandeel eenpersoonshuishoudens: van 17 procent in 1971 naar 39 procent in 2021. Ook in de Monografieën Volkstelling 1971 besteedde het CBS aandacht aan de toename van eenpersoonshuishoudens, en werd de situatie in 1971 vergeleken met die in 1960: “De categorie alleenstaanden is explosief toegenomen” (Van ’t Klooster-van Wingerden et al., 1979). Volgens de huishoudensprognose 2021-2070 zal het aandeel eenpersoonshuishoudens nog verder toenemen, naar bijna 43 procent in 2070 (Stoeldraijer et al., 2021).
Dat huishoudens gemiddeld gezien kleiner zijn geworden, komt naast een toename van eenpersoonshuishoudens ook door het kleiner worden van gezinnen. Het aandeel van huishoudens bestaande uit meer dan 2 personen is sinds 1971 kleiner geworden. Het verschil met 50 jaar geleden is het grootst bij de grotere gezinnen: in 1971 bestond 10 procent van de huishoudens nog uit 6 of meer personen, en in 2021 was dit 1 procent.
Meer alleenwonenden van alle leeftijden
Het aandeel alleenwonenden was in 2021 bij alle leeftijdsgroepen hoger dan in 1971. In verschillende fasen in de levensloop is alleenstaand zijn een (tussen)stap geworden. Jongeren wonen vaker alleen en stellen het samenwonen met een partner uit. Ze leggen meer nadruk op het opdoen van ervaringen en het vinden van een baan voordat ze eventueel kiezen voor een vaste relatie, samenwonen en kinderen krijgen. Voor mensen van middelbare leeftijd speelt ook relatieverbreking een rol. Scheiden komt vaker voor, paren wonen vaker ongehuwd samen en ongehuwde samenwoners hebben een grotere kans om uit elkaar te gaan dan gehuwden. Ouderen blijven na verweduwing vaker zelfstandig wonen (CBS, 2018a, Harmsen, 2008).
In 1971 woonde 6 procent van de 18- tot 25-jarigen alleen. Tot en met de 45- tot 55-jarigen nam dat aandeel af, en boven deze leeftijd nam het aandeel alleenstaanden toe met de leeftijd. In 2021 woonden relatief veel meer jongeren alleen: 20 procent van de 18- tot 25-jarigen, en 25 procent van de 25- tot 35-jarigen. Zowel in 1971 als in 2021 was het percentage mensen dat alleen woonde, het hoogst onder mensen van 75 jaar en ouder. Hierin zijn geen personen meegerekend die bijvoorbeeld in een verzorgingstehuis wonen.