Waarom het kapitalisme naar de knoppen gaat (als we het klimaat willen redden)

Leestijd: 18 minuten

Weekend Longread

Zaterdag 22 oktober 2022 – 06:07 uur – Bron: Wim Debucquoy, Lava, Seppe de Meulder – Beeld: Tim Deschaumes/CC BY-SA 3:0
[responsivevoice_button voice=”Dutch Female” buttontext=”Lees voor”]  -Brussel- Volgens Maarten Boudry zijn klimaatactivisten een grotere bedreiging voor onze planeet dan klimaatontkenners. Om dat te staven maakt hij gebruik van zogenaamde ecomodernistische oplossingen, die in feite hopeloos ouderwets zijn: kerncentrales en CO2-taks. Zijn vooruitgangsoptimisme eindigt waar kritiek op het kapitalisme begint.

De truuc-Boudry

We overlopen de verschillende stappen van de truuc-Boudry.

Eerst maak je een karikatuur van je tegenstander. Je gebruikt daarvoor enkele uit de context getrokken uitspraken. Om die karikatuur verder vorm te geven maak je best gebruik van een lege betekenaar, een concept dat nooit gedefinieerd wordt, maar waarin verschillende connotaties gebundeld worden. De lege betekenaar wekt zonder daarvoor verder argumenten te moeten geven de schijn dat de verschillende elementen die worden gebundeld noodzakelijk samengaan.

De ecologische beweging, zo stelt Boudry, richt zich vandaag tegen ‘groei’. “De bekendste hedendaagse vertegenwoordiger van ontgroei”, aldus Boudry, “is de antropoloog Jason Hickel.”

Het is op zich goed dat de tegenstander hier een gezicht krijgt. De weigering om de argumenten van die tegenstander juist voor te stellen, is echter tenenkrommend. “De voorstanders van degrowth”, schrijft Boudry, “bekijken economische groei als iets abstracts en wiskundigs, als het percentage waarmee het bruto nationaal product (bnp) verandert van jaar tot jaar.”

“De voorstanders van degrowth”, schrijft Boudry, “bekijken economische groei als iets abstracts en wiskundigs, als het percentage waarmee het bruto nationaal product (bnp) verandert van jaar tot jaar.” Boudry vecht tegen windmolens.

Boudry vecht tegen windmolens. “Ik wil benadrukken”, schrijft Hickel reeds in zijn inleiding, “dat ontgroeien niet gaat om het verlagen van het bbp. (…) Dat is chaotisch en gevaarlijk. Ik pleit hier voor iets heel anders. Het gaat over de transitie naar een heel ander soort economie: een economie die niet in de eerste plaats hoeft te groeien.”

In plaats van in te gaan op de effectieve boodschap van zijn tegenstander gaat Boudry ongehinderd verder met de les spellen. “Het bbp”, legt hij uit, “is gewoon een (imperfecte) maatstaf voor de totale hoeveelheid en de kwaliteit van goederen en diensten die we aan elkaar leveren in een samenleving.” Hij stelt het voor alsof Hickel en de stroming die hij zou vertegenwoordigen niet zouden hebben begrepen dat het bbp slechts een maatstaf is. Nogal gek voor wie weet dat Hickel in zijn boek daar zélf meermaals op hamert.

Natuurlijk zijn bepaalde ideeën die leven binnen het ontgroei-denken voor kritiek vatbaar. Maar “in plaats van zich te beperken tot een gerichte weerlegging van deze misvattingen”, merkt ook redacteur van de Groene Amsterdammer, Jaap Tielbeke op in het lezenswaardig essay ‘De ouderwetse ideologie van het ecomodernisme: Kruistocht tegen de Groene Kerk’, “maken ecomodernisten een parodie van de ‘groene religie’ en lanceren ze een frontale aanval op ‘de milieubeweging’.”

Boudry maakt handig gebruik van de vaagheid van het concept groei om er positieve connotaties zoals technologische innovatie of welvaart aan te koppelen. Weinig verrassend presenteert hij zijn eigen standpunt vervolgens als het  tegengestelde van de karikatuur. “Groei”, schrijft Boudry, “is niet het probleem, maar juist de oplossing.” Als de ‘traditionele ecologische beweging’ tegen ‘groei’ is en groei ‘technologische innovatie’ inhoudt, dan is ‘het ecomodernisme’ dat tegen ‘deze dogma’s’ ingaat per definitie de stem van de redelijkheid. Door de termen waarin het debat gevoerd wordt, vast te zetten, drijf je iedereen die zich distantieert van het ontgroei-denken zo stukje bij beetje jouw kamp in. De tegenstander ‘traditioneel’ en jezelf ‘modern’ noemen werkt trouwens ook altijd.

Boudry maakt handig gebruik van de vaagheid van het concept groei om er positieve connotaties zoals technologische innovatie of welvaart aan te koppelen.

Om de termen en daarmee het speelveld van het debat helemaal zo in te richten dat hij alleen nog maar kan winnen, doet Boudry een beroep op het boek The Wizard and the Prophet van journalist Charles Mann. Daarin worden twee diametraal tegengestelde visies op de ecologische crisis onderscheiden: die van de profeten en die van de tovenaars.

“De ‘profeten’”, schrijft Boudry, “zijn mensen die de ethiek van grenzen prediken.” Ze geloven in het behoud van de natuur zoals die is, willen alles kleinschaliger en zijn dus tegen groei. Merk op dat diegenen die de oorzaak leggen bij bevolkingsgroei en diegenen die zich verzetten tegen de dwang tot kapitaalaccumulatie hier met behulp van de lege betekenaar ‘groei’ op één hoop worden gegooid. De ene groep wil het krijgen van kinderen in arme landen stopzetten, de andere groep wil de opeenstapeling van extreme rijkdom aan de top van de samenleving stopzetten; maar ze zijn beiden tegen iets dat ‘groeit’.

Tegenover ‘de profeten’ staan dan ‘de tovenaars’. “Een tovenaar”, schrijft Boudry, “wil  slimme technologische oplossingen aanwenden om ons een weg te banen door onze problemen heen.” Tot welke groep wil jij behoren, diegenen die ‘grenzen prediken’ of diegenen die ‘slimme oplossingen’ aanwenden’? “Als het devies van de profeet minder is, dan zweert de tovenaar bij ‘meer’”, gaat Boudry verder, “meer economische groei en welvaart, meer technologisch vernuft, meer slimme oplossingen. Welvaart en overvloed voor iedereen.” Niemand is natuurlijk principieel tégen ‘slimme oplossingen’. In plaats van in te gaan op welke oplossingen slim zijn, verdeelt Boudry eenvoudigweg het speelveld tussen zij die voor ‘minder’ en zij die voor ‘meer’ slimme oplossingen zijn. Hijzelf zit uiteraard in die tweede groep.

Die truc van de foor is zo oud dat zelfs Georg Wilhelm Friedrich Hegel zich er in 1807 al aan ergerde. “Hoe vaster de mening over de tegenstelling tussen waar en onwaar”, schrijft Hegel over die truc in de inleiding van ‘De fenomenologie van de geest’, “des te meer verwacht ze ofwel instemming met, ofwel verzet tegen een bepaald filosofisch systeem. Die logica begrijpt de verscheidenheid van filosofische systemen niet zozeer als de voortschrijdende ontwikkeling van de waarheid, maar ziet in die verscheidenheid eerder alleen de tegenspraak.”

De wereld is niet verdeeld tussen profeten en tovenaars, dat weet Boudry zelf ook wel. “Natuurlijk”, schrijft hij, “zijn de tovenaar en de profeet slechts prototypen, twee uitersten van een spectrum. Er schuilt wellicht een beetje tovenaar en een beetje profeet in elk van ons.”Met die nuancering maakt hij de tweedeling echter nét sterker. Het is één ding om zwart en wit als ideaaltypen te onderscheiden. Het is iets anders om alle kleur weg te nemen en de hele werkelijkheid te herleiden tot grijswaarden. De enige ruimte die zo’n kader nog biedt is wat schuiven in hoeveel procent tovenaar je dan wel bent. Echt vooruit komt het debat zo nooit.

De wereld is niet verdeeld tussen profeten en tovenaars, dat weet Boudry zelf ook wel.

“De uiterste consequentie van deze gedachtentrend [die van de profeten], schrijft Boudry, “vind je bij de Voluntary Extinction Movement, een vereniging die ervoor ijvert dat Homo sapiens zich niet langer voortplant en vrijwillig uitsterft om de planeet weer gezond te maken.” Natuurlijk gaat niet iedereen die “grenzen predikt” zo ver, erkent ook Boudry. Zijn tweedeling impliceert wél dat alle ‘profeten’ dezelfde ‘logica van het minder’ hanteren en dus ook als ze die niet tot in haar uiterste consequentie doortrekken, in die richting denken.

De essentie van wat gezegd wordt is vaak de veronderstelling die wordt verzwegen. Wanneer we hier dieper op ingaan, komt naar boven dat de ontgroei-profeten voor zover ze aan Boudry’s karikatuur voldoen en de ecomodernistische tovenaars een abstracte scheiding tussen ‘de natuur’ en ‘de economie’ met elkaar delen.

De grote ontkoppeling

Boudry behoort tot een ideologische stroming die zichzelf ecomodernisme noemt. Als hij schrijft dat niets ons belet “om onze welvaart helemaal los te koppelen van CO2-uitstoot”[, dan echoot hij het Ecomodernistisch Manifest van Ted Nordhaus en Michael Shellenberger uit 2015.

Het sleutelwoord in hun Manifest is ontkoppeling. Het idee dat de mens in harmonie met de natuur kan leven is volgens hen een onhaalbaar, romantisch ideaal, nostalgie naar een tijd die nooit heeft bestaan. In plaats daarvan moet economische groei losgekoppeld worden van ecologische impact en -meer fundamenteel- moet de mens zich ontkoppelen van de natuur.

Ontkoppeling is echter een fabel. Onlangs liet een Australisch team onder leiding van de wetenschapper James Ward een computermodel een aantal scenario’s uitvoeren van heel optimistische innovatie-ontwikkelingen. “Het kan niet aannemelijk worden gemaakt”, concludeerden zij, “dat de groei van het bruto binnenlands product uiteindelijk op geloofwaardige wijze kan worden losgekoppeld van groei in materiaal- en energiegebruik.”

De mens komt voort uit en is afhankelijk van de natuur

De mens komt voort uit en is afhankelijk van de natuur. Boudry heeft gelijk om de eenzijdige conclusie te bekritiseren dat dit zou betekenen dat het omvormen van de natuur door de mens daarom verkeerd zou zijn. Maar zijn stelling dat menselijke vooruitgang “loskomen van de natuur” is, blijft blind voor het feit dat ingrijpen in de natuur zonder rekening te houden met hoe we met de rest van het leven op aarde verbonden zijn ons in de problemen brengt.

Voor de mens de aarde begon om te vormen, was het de aarde die de mens heeft gevormd. “Het water in ons lichaam stroomde ooit door de Nijl, viel als moessonregens op Indiase bodem en golfde door de Stille Oceaan”, drukt Lewis Dartnell dat inzicht poëtisch uit in zijn boek ‘Oorsprong’. “De koolstof in de organische moleculen in onze cellen is door de planten die we eten aan de atmosfeer onttrokken. Het zout in ons zweet en onze tranen, het kalk in onze botten en het ijzer in ons bloed zijn allemaal op een zeker moment uit de aardkorst geërodeerd.”

Het fundamentele inzicht dat de mens deel is van de natuur, vormt ook de basis voor Marx’ materialisme. “De mens”, schreef hij in de Parijse Manuscripten, “leeft van de natuur. Dit betekent: de natuur is zijn lichaam, waarmee hij in voortdurende wisselwerking moet blijven om niet te sterven. Dat het fysieke en geestelijke leven van de mens in wisselwerking met de natuur staat, betekent niets anders dan dat de natuur in wisselwerking met zichzelf staat, want de mens is een deel van de natuur.”

Marx’ stelling dat de natuur het lichaam van de mens vormt, mag je best letterlijk nemen. Zonder de 38 biljoen bacteriën die in je dikke darm leven en daar voedsel omzetten in bruikbare energie, zou je deze tekst niet kunnen lezen. En het blijft niet bij bacteriën. In ons leven zelfs virussen die een gunstige werking hebben op onze gezondheid, zoals de fagen die bacteriële populaties reguleren.

Marx’ stelling dat de natuur het lichaam van de mens vormt, mag je best letterlijk nemen

Daar staan we allemaal niet dagelijks bij stil, gelukkig maar, dat is ook helemaal nergens voor nodig. Maar als we ernstig in ons lichaam gaan ingrijpen, als ons lichaam bijvoorbeeld geopereerd wordt of medicatie toegediend krijgt, is het best belangrijk om ons bewust te zijn van onze afhankelijkheid van bacteriën, virussen en andere vormen van leven.

Dezelfde logica gaat op voor de lucht die we inademen, het voedsel dat we eten, enzoverder. Zo zijn insecten niet alleen de belangrijkste voedingsbron van talloze zoetwatervissen en vogels. Door van bloem tot bloem rond te vliegen bestuiven bijen bijvoorbeeld driekwart van alle gewassen die mensen eten. Ze zijn dus zo goed als onmisbaar. Maar  mede door het gebruik van landbouwgif is op sommige plekken al 80% van de insecten verdwenen. Op deze manier vernielen we de natuurlijke voorwaarden waarvan ons leven op aarde afhankelijk is.

“Natuur is niet iets dat ‘gebruikt’ of ‘ongebruikt’ kan zijn”, schrijft landbouwer-onderzoeker Chris Smaje in zijn sprankelende essay ‘Dark Toughts on Ecomodernism’. “Onze kracht ligt niet in het ‘sparen’ van de natuur, maar eerder in het bewust hanteren van haar kracht.” Boudry heeft op zich gelijk dat het des mensen is om de natuur aan te passen aan zijn behoeften, en dat we daar bijzonder inventief in kunnen zijn. “De mensen”, schreef Friedrich Engels al in ‘De rol van arbeid in de overgang van aap tot mens’, “brengen wijzigingen aan die nuttig zijn voor zichzelf, ze beheersen de omgeving.”

“We moeten”, zo gaat Engels echter verder, “niet overdrijven als we het hebben over de menselijke overwinningen op de natuur. Voor elke overwinning neemt de natuur wraak. Iedere overwinning, en dat klopt, leidt aanvankelijk tot de resultaten die we verwacht hadden, maar daarna heeft het soms erg verschillende onvoorziene gevolgen die maar al te vaak het eerste resultaat teniet doen.”

Je kan je niet ontkoppelen van iets waar je deel van uitmaakt. Het idee dat de mens zich volledig kan ontkoppelen van de natuur, is net zo idealistisch als het idee dat we onze gedachten volledig kunnen ontkoppelen van ons lichaam. In zekere zin is dat de essentie van de ecologische kritiek op het modernisme.

Kernenergie: vooral goedkoop voor Electrabel

Boudry heeft de neiging om de ecologische crisis te herleiden tot de klimaatcrisis, de klimaatcrisis tot een energiekwestie en de energiekwestie tot een technisch debat over kernenergie. Wie de actualiteit volgt weet dat dit zo stilaan het favoriete debat van de N-VA, van de MR en stilaan ook van CD&V aan het worden is.

Wanneer op 8 maart duidelijk wordt dat Groen -in de context van de oorlog in Oekraïne- de bocht om de kerncentrales toch langer open te houden heeft ingezet spreekt Boudry op Twitter over een U-turn. Om 11u31 tweet hij: “Spijtig dat de klimaatcrisis en de energiecrisis voor hen niet volstonden – er moest nog een heuse oorlog bij.” Enkele uren later spreekt N-VA-minister Zuhal Demir op Twitter over de kroniek van een aangekondigde bocht. Ze schrijft op Twitter, alsof ze het zelf bedacht heeft: “Jammer dat er een oorlog voor nodig was. Alsof klimaaturgentie en energiecrisis niet volstonden.”

Het debat over kernenergie is interessant voor wie het systeem verdedigt

Het debat over kernenergie is interessant voor wie het systeem verdedigt omdat het de illusie wekt dat er iets kan opgelost worden door eenvoudigweg de ene energiebron door de andere te vervangen en ons samenlevingsmodel verder intact te houden. Terwijl het IPCC het heeft over de noodzaak van “snelle, verreikende en ongeziene veranderingen in alle aspecten van de samenleving”, houdt Boudry het bij substitutie, alsof de ecologische crisis simpelweg opgelost kan worden als je gascentrales vervangt door kerncentrales. Hij schuwt daarbij de grote uitspraken allerminst.  “De milieuactivisten die al decennia strijden tegen kernenergie hebben evenveel schade veroorzaakt als de hele fossiele industrie en haar ‘handelaren in twijfel’ samen”, zo claimt hij.

In het actualiteitsdebat is de discussie over kernenergie bovendien nauw verbonden geraakt met het probleem van de stijgende energieprijzen, dat maakt het ook een ideale stok om mee uit te halen naar Groen. “Als onze stroom te duur is, duwen we arme mensen -die een veel groter deel van hun budget aan energie besteden dan rijke mensen- nog verder in armoede”, schrijft Boudry. De bezorgdheid om de betaalbaarheid is natuurlijk meer dan terecht. De suggestie dat er een verband is tussen hoge energieprijzen en hernieuwbare energie en dat kernenergie hiervoor een oplossing vormt is erg pervers.

Vandaag zijn wind en zon veruit de goedkoopste productietechnologie voor elektriciteit. Investerings- en onderhoudskosten inbegrepen kost het opwekken van 1 kWh met wind ongeveer 4 eurocent. Ter vergelijking: voor kernenergie is dat 16 eurocent. Die cijfers zijn natuurlijk een doorn in het oog van ecomodernisten zoals Boudry. Hij verwijst daarom naar de zogenaamde systeemkosten.

 Vandaag zijn wind en zon veruit de goedkoopste productietechnologie voor elektriciteit

Als je vandaag zou overschakelen op 100% duurzame energie zou je met de huidige mogelijkheden wat betreft energie-opslag een veel grotere capaciteit nodig hebben. Wanneer men spreekt over systeemkosten, legt Joannes Laveyne, onderzoeker aan het Elektrisch Energielaboratorium van de Universiteit Gent, uit, gaat dat “over die flankerende maatregelen die nodig zijn, zoals toename van verbindingen tussen landen, de groei van flexibeler energieverbruik, opslagtechnologie en productie van waterstof.”

“Het klopt”, gaat Laveyne verder, “dat die evoluties een decennium achterlopen op hernieuwbare energie, maar de groei verloopt niet lineair, zoals sommigen lijken te denken, maar exponentieel. De komende jaren zullen die mogelijkheden spectaculair toenemen. We zijn er dus nog niet, maar het is doenbaar en het hoeft niet duurder te worden. Ik vind het wat vreemd dat zelfverklaarde vooruitgangsoptimisten als Maarten Boudry deze technologische innovaties zo pessimistisch bekijken, en daarentegen pleiten voor een technologie uit de jaren vijftig.”

Boudry heeft op zich gelijk dat het nuttig is om het energiesysteem in haar geheel te bekijken. Wanneer je dat doet, valt geen enkele vergelijking meer te herleiden tot een eenvoudig cijfertje. Wat uiteindelijk goedkoper blijkt, hangt dan af van tal van andere factoren die niet vastliggen waardoor je gedwongen bent assumpties te maken. In al je assumpties uitgaan van het meest pessimistische scenario om vervolgens tot een pessimistische conclusie te komen, is het equivalent van een goochelaar die het konijn uit z’n hoed tovert dat hij er eerder zelf in stak.

Goedkoop voor wie? Dat is de eerste vraag die je je moet stellen als Boudry beweert dat kernenergie de goedkoopste bron van energie is. Alvast niet voor de belastingbetaler. Kernenergie is nergens ter wereld rendabel zonder massale overheidssubsidies. De drie nieuwe kerncentrales in Europa kosten allemaal vele malen meer dan verwacht en de bouwtijd loopt enorm op. Het risico op een kernramp mag dan wel relatief klein zijn, de kosten ervan zouden zo gigantisch zijn dat geen enkele verzekering daarvoor betaalbaar is. Ook hier staat de overheid garant.

Eens de investeringskosten gebeurd zijn en de centrales volledig zijn afgeschreven en de risico’s op de overheid zijn afgewenteld, zijn de operationele kosten inderdaad een stuk lager dan bij gascentrales. Dat is ook het geval bij de kerncentrales in ons land die nu langer zullen worden opengehouden. Maar dat betekent op geen enkele manier dat het langer openhouden van deze centrales de energiefactuur zou doen dalen.

Elektriciteitsproducenten bepalen hun prijs door middel van marginal pricing. Ook voor de duurste productie-eenheid moet het rendabel zijn om elektriciteit te produceren, want we hebben die nodig om voldoende te produceren. De marktprijs is daarom gelijk aan de prijs van de duurste productie-eenheid die elektriciteit moet leveren om te voldoen aan de vraag, meestal een gascentrale. Ondanks de lage operationele kosten voor de exploitant blijft de prijs voor de consument dus even hoog.

Indien Boudry werkelijk bezorgd zou zijn om de energieprijzen, dan zou hij moeten pleiten voor het afromen van de overwinsten.

Het verschil tussen die twee is pure winst. Het langer openhouden van de kerncentrales is vooral goedkoop voor Electrabel. Zij boeken met de huidige energiecrisis gigantische overwinsten. Indien Boudry werkelijk bezorgd zou zijn om de energieprijzen, dan zou hij moeten pleiten voor het afromen van die overwinsten. Dan zou hij inspiratie kunnen halen uit steden zoals Kopenhagen, Stuttgart en München die met publieke energiebedrijven vandaag al duurzame en betaalbare energie leveren aan hun inwoners. In Kopenhagen wil men op die manier over drie jaar, in 2025, volledig emissieneutraal zijn.

CO2-taks: de betaler blijft vervuilen

Als er één iets is dat wel vaststaat is het dit: onze CO2-uitstoot moet dalen, en liefst zo snel mogelijk. De meest voor de hand liggende maatregel lijkt dan: stel een limiet aan de productie van fossiele brandstof en bouw die af volgens een bindend jaarplan. Als dat gerealiseerd wordt door middel van innovatie zoals de tovenaars geloven, des te beter. Maar ook de profeten kunnen op hun beide oren slapen: dat de uitstoot zal dalen staat vast.

Als de uitstoot moet dalen, moet je ze doen dalen. Dat lijkt evident, maar volgens Boudry zou zelfs een moratorium op fossiele brandstoffen, een verbod om de uitstoot te doen stijgen dus, een catastrofe zijn. In plaats van uitstoot te verbieden, stelt hij voor om ze te gaan verkopen. “Er is één klimaatstrategie waarover ongeveer alle economen het eens zijn, en waarin profeten en tovenaars elkaar in principe kunnen vinden: een universele belasting op CO2-uitstoot”, aldus Boudry.

De redenering achter zo’n belasting is relatief eenvoudig. CO2 uitstoten is winstgevend voor de producent, maar nefast voor de samenleving. Of zoals Boudry het verwoordt: “Fossiele producten hebben een verborgen kost voor de samenleving (namelijk klimaatopwarming door het broeikaseffect) die niet in de prijs vervat zit.”

Op de markt zijn bedrijven door de concurrentie gedwongen om in eerste instantie rekening te houden met hoeveel iets kost en wat het kan opleveren. De natuur kan geld opleveren, maar kost niets. Dat maakt het beschermen van de natuur op een fundamenteel niveau incompatibel met de wetten van de markt. Om de natuur te beschermen moet men daarom de markt terugdringen. In naam van het algemeen belang legt de regering beperkingen op: een minimumloon of uitstootnormen. Sectoren die bepalend zijn voor de hele samenleving zoals onderwijs of energie worden buiten de markt gehouden en in publieke handen genomen.

In plaats van haar terug te dringen, gelooft Boudry daarentegen dat de markt de zorg voor het klimaat en milieu kan verinnerlijken

In plaats van haar terug te dringen, gelooft Boudry daarentegen dat de markt de zorg voor het klimaat en milieu kan verinnerlijken. De uitstoot van fossiele brandstoffen is, aldus Boudry “een klassieke illustratie van wat economen een ‘negatieve externaliteit’ noemen.” De oplossing bestaat er dan in om die externaliteit te internaliseren. Als het probleem is dat vervuiling niet wordt opgenomen in de balansen, dan moet je er een prijs op plakken.

Boudry mag dan wel zijn voorstel presenteren als de enige oplossing waar niemand met gezond verstand tegen kan zijn, in realiteit is zo’n CO2-taks weldegelijk gecontesteerd. Zo stuitte in Frankrijk de hoge brandstofprijzen als gevolg van een belasting die volgens president Emmanuel Macron het gebruik van fossiele brandstoffen zou moeten ontmoedigen op hevig verzet van de Gele Hesjes. Dat verzet is verre van kortzichtig of irrationeel. Er zijn fundamentele bezwaren te maken tegen een CO2-taks.

Ten eerste is ze asociaal. Een recente studie besteld door minister Zuhal Demir berekende dat zo’n taks tegen 2030 een gemiddeld gezin 460 euro zou kunnen kosten. Een recente studie van de Europese denktank Bruegel toont bovendien aan dat zulke maatregelen omgekeerd herverdelend werken. Ze treffen arme gezinnen disproportioneel harder dan rijke gezinnen.

Herinner je het citaat van Boudry zélf uit de vorige paragraaf: “Als onze stroom te duur is, duwen we arme mensen -die een veel groter deel van hun budget aan energie besteden dan rijke mensen- nog verder in armoede.” Gek dat die bezorgdheid wanneer het gaat over de koolstoftaks plots weg lijkt te vallen. Wanneer ze niet ingezet kunnen worden als drogargument tegen hernieuwbare energie lijkt Boudry deze gezinnen in armoede snel te zijn vergeten.

Ten tweede is een koolstoftaks weinig efficiënt. Wie een ruim inkomen heeft, zal kunnen blijven consumeren als voordien. Het idee is dat de vervuiler betaalt. Het resultaat is vooral dat de betaler kan blijven vervuilen. Vervuilende producten hebben vaak een lage prijselasticiteit. Dat betekent dat een prijsverhoging de vraag niet of slechts weinig doet afnemen. Elektriciteit, voeding, benzine, enz. mogen heel duur worden. Als je geen alternatief hebt, ga je niet plots te voet naar je werk, leef je niet plots in het donker en stop je niet met eten.

Het meest fundamentele argument tegen een koolstoftaks is dat zo’n marktmechanisme fundamentele maatschappelijke keuzes in de weg staat. Op de natuur valt geen prijs te plakken. Het is een gemeenschappelijk goed dat collectief beheerd moet worden. Een ton CO2 van een formule 1 wedstrijd heeft niet dezelfde sociale en ecologische betekenis als een ton CO2 uitgestoten door een ziekenhuis. Als we de keuze waaraan we ons resterende koolstofbudget spenderen aan de markt overlaten, zal de meer winstgevende formule 1-wedstrijd het halen van het ziekenhuis.

Grenzen aan het optimisme

Kerncentrales en een CO2-taks; in feite pleiten ecomodernisten zoals Boudry voor dezelfde oude oplossingen die nu al decennia zonder succes worden toegepast. “Hun veralgemeningen, hun onwetendheid wat betreft geschiedenis, hun eigen niet onderzochte vooroordelen en een weerzinwekkend gebrek aan diepgang dragen allemaal bij tot een wereldbeeld dat paradoxaal genoeg niets meer dan ouderwets is”, schrijft ook George Monbiot over het ecomodernisme in The Guardian.

Wanneer het gaat over de transitie naar 100% hernieuwbare energie, blijkt de grote believer in vooruitgang en technologie plots de grootste pessimist te zijn geworden. “Ik zou wensen dat onze hele wereldeconomie tegen 2050 kan draaien op hernieuwbare energie, maar zelfs voor een vooruitgangsdenker als ik zijn er grenzen aan optimisme”, schrijft Boudry daarover. “De inzet op 100 procent hernieuwbaar is een wilde en roekeloze gok, zelfs voor rijke landen, en ik vrees dat het niet zal lukken.”

Dat is gek. Er zijn tal van studies die een technisch haalbare weg naar 100% hernieuwbare energie voorleggen. Het federaal planbureau maakte zo’n scenario voor ons land reeds in 2012, sindsdien zijn de technische mogelijkheden er alleen op vooruit gegaan. Die omschakeling is verre van evident, maar het contrast tussen het pessimisme van Boudry over hernieuwbare energie en zijn optimisme over kernenergie is wel erg opvallend.

Er zijn tal van studies die een technisch haalbare weg naar 100% hernieuwbare energie voorleggen

Boudry beroept zich graag op instituties die een zeker aanzien genieten. Belangrijk om in het achterhoofd te houden is dat rapporten van instituties zoals het IPCC zeer zelden harde uitspraken doen over welke scenario’s gevolgd moeten worden. Als er eenvoudig te implementeren oplossingen bestonden die onbetwist voor iedereen beter zijn, dan zou men niet met 90 verschillende scenario’s werken. De keuze voor een bepaald scenario is steeds een politieke kwestie, een afweging tussen verschillende voor- en nadelen en de belangen van verschillende groepen.

Zo’n politieke keuze moet natuurlijk genomen worden op basis van objectieve wetenschappelijke rapporten. Het is dus op zich ook geen probleem dat Boudry zélf politieke conclusies trekt uit die rapporten. Het probleem is dat hij het politieke karakter van zijn keuzes miskent en doet alsof ze rechtstreeks volgen uit wat ‘de wetenschap’ zegt, maar zo werkt wetenschap hoe dan ook nooit.

De keuze voor kernenergie ten koste van hernieuwbare energie is geen louter technische kwestie, maar een keuze voor een model waarin de winsten van de door de staat gesubsidieerde energiemonopolies voorop staan. De voorkeur voor een CO2-taks ten nadele van bindende normen is geen ‘slimme oplossing’, maar komt voort uit een geloof in de markt. Het zijn geen neutrale, maar politieke keuzes. Ze volgen niet rechtstreeks uit wat de wetenschap ons leert, maar hangen samen met een ideologie die de maatschappelijke status quo verdedigt.

De voorkeur voor een CO2-taks ten nadele van bindende normen is geen ‘slimme oplossing’, maar komt voort uit een geloof in de markt

Politicoloog Maarten Hajer, oud-directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, definieerde ecologische modernisering ooit als volgt: “Het discours dat weliswaar het structurele karakter van klimaatverandering en andere milieuproblemen erkent, maar dat er niettemin van uitgaat dat de bestaande politieke en maatschappelijke instituties de zorg voor het klimaat en milieu kunnen verinnerlijken.”

Dat we er op die manier niet komen, geeft Boudry eigenlijk zelf ook toe. “Die 2 graden Celsius van het Parijsakkoord worden zo goed als zeker overschreden, de grens van anderhalve graad sneuvelt wellicht al binnen het decennium.”Hij laat die zin in zijn boek bijna terloops vallen, maar met deze woorden schrijft hij onomwonden het doodvonnis voor miljoenen mensen in eilandstaten.

Een opwarming van meer dan 2 graden Celsius betekent dat deze eilanden zouden onderlopen. Het ijs rond de Noordpool zou volledig wegsmelten, koraalriffen zouden verdwijnen, grote delen van de wereldbevolking krijgen te kampen met extreme hitte en drinkwater en voedsel worden een stuk schaarser. Het vooruitgangsoptimisme van Boudry, je moet er ook iets voor over hebben.

Dit toekomstbeeld accepteren en de Akkoorden van Parijs opgeven is weldegelijk een bewuste keuze. “In veel gevallen”, schrijft Boudry, “hebben we strikt gezien wel een ‘oplossing’, maar is die gewoon zo stinkend duur dat niemand ze wil.”De vraag is hier opnieuw te duur voor wie? Alvast niet voor de slachtoffers van klimaatverandering wiens leven op het spel staat. Een ecologische omslag vereist inderdaad massale investeringen, maar de kosten van klimaatontaarding zijn vele malen groter.

Een ecologische omslag vereist inderdaad massale investeringen, maar de kosten van klimaatontaarding zijn vele malen groter

Twee soorten van realisme staan hier tegenover elkaar. De eerste vorm van realisme gaat uit van wat nodig is om onze planeet te redden. De tweede vorm van realisme gaat uit van wat mogelijk is binnen het huidige politiek-economische bestel. De eerste vorm van realisme is gebonden aan de wetten van de natuur. De tweede vorm van realisme gaat uit van de wetten van de markt. Er is maar één verzameling van wetten die door mensen kunnen worden veranderd en dat zijn niet de wetten van de natuur.

Boudry kiest heel duidelijk voor de eerste vorm van realisme. In zijn eerdere boek ‘Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat’ was hij daarin nog meer straightforward: “Als klimaatdoelstellingen en economische ontwikkeling met elkaar botsen”, schreef hij daar, “kiezen ecomodernisten resoluut voor het laatste.” Dat heeft op zijn minst het voordeel van de duidelijkheid. De grens aan het optimisme van Boudry heeft een naam: het kapitalisme.

Radicaal is het nieuwe realistisch

Onze cultuur, merkt Jason Hickel op, is geobsedeerd met innovatie. “Het zou naïef zijn om de kracht van menselijke creativiteit te onderschatten. Dus hoe komt het dan dat, wanneer het over ons economisch systeem gaat, we zo makkelijk het zinnetje hebben geslikt dat kapitalisme de enige mogelijke optie is, en we er zelfs niet over zouden moeten denken om iets beters te verzinnen?”

Hickel heeft een punt. Het lijkt vandaag eenvoudiger om het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme. De ecologische beweging heeft nood aan verbeeldingskracht, aan oplossingen die tegemoet komen aan de problemen waarmee we geconfronteerd worden. Want het is waanzin te geloven dat we dit gaan oplossen door autorijden 5 eurocent duurder te maken.

Wat nodig is, is een einde aan de ongebreidelde chaos en concurrentie. We hebben nood aan een ander economisch systeem, een ander politiek systeem, een andere manier van denken

Wat nodig is, is een einde aan de ongebreidelde chaos en concurrentie. We hebben nood aan een ander economisch systeem, een ander politiek systeem, een andere manier van denken. Klimaatactivisten zijn daarbij niet, zoals Boudry schrijft, de grootste hindernis voor een daadkrachtig klimaatbeleid. Ze zijn de échte vooruitgangsoptimisten. Omdat ze geloven in het menselijk vermogen om een andere maatschappij en een andere relatie tussen mens en natuur te scheppen.

Geconfronteerd met de ecologische crisis is radicaal het nieuwe realistisch. Het is wellicht eenvoudiger om niets te doen, maar niets doen is geen optie. Het is niet gemakkelijk om tegen de belangen van het grote geld in te gaan. Maar het is onze enige weg vooruit. Naar een samenleving waar we op een democratische manier de stofwisseling tussen mens en natuur plannen. Een samenleving waar onze noden centraal staan, niet de winst.

Een alternatief voor het kapitalisme uitbouwen zal niet eenvoudig zijn. Niemand beweert dat het gemakkelijk of leuk is om uit een toxische relatie te stappen, maar soms moet je ergens een einde aan maken voor het een einde maakt aan jou. We staan voor een keuze tussen wat juist is en wat gemakkelijk is. Hoe langer we die keuze uitstellen, des te groter de gevolgen die we ervan zullen ondervinden.